Op een dag liep er een vrouw in een straat, en haar ogen werden getrokken naar een bedelaar die daar zat op de hoek van de straat. De man was bejaard, ongeschoren en zat moedeloos voor zich uit te staren. Terwijl hij daar zat liepen de mensen hem voorbij, minachtend naar hem kijkend. Ze wilden niets met hem te maken hebben vanwege wie hij was – een vieze dakloze man. Maar toen de vrouw hem zag kreeg ze het met hem te doen.
Het was erg koud die dag. Hij had zijn gescheurde jas (meer een oud jasje dan een warme jas) om zich heen geslagen. Ze stopte en keek naar beneden naar hem. “Meneer?” vroeg ze. “Gaat het wel met u?”
De man keek langzaam op. Dit was zo te zien een mevrouw die aan de mooiere dingen van het leven gewend was. Ze zag eruit alsof ze nog nooit een maaltijd in haar leven gemist had. Zijn eerste gedachte was dat ook dit weer iemand was die hem weer belachelijk wilde maken, zoals er zo vaak met hem gebeurde.
“Laat me met rust”, bromde hij.
Tot zijn verbazing bleef ze staan. Ze glimlachte. Haar hagelwitte tanden stonden mooi in een rij. “Heb je honger?” vroeg ze.
“Nee,” antwoordde hij sarcastisch. “Ik ben net uit eten geweest met de minister-president. En nu wegwezen”.
De glimlach van de vrouw werd steeds breder. Plotseling voelde de man een zachte hand onder zijn arm. “Wat doe je, dame?” vroeg de man. “Ik zei je toch dat je met rust moest laten?”
Op dat moment kwam er een politieagent aan. “Is er een probleem, mevrouw?” vroeg hij.
“Nee, geen probleem, agent”, zei de vrouw. “Ik probeer deze man even te laten staan. Wilt u me even helpen?”
De agent krapte even aan zijn hoofd. “Dit is oude Jan. Hij zit hier al jaren. Wat wilt u met hem?”
“Ziet u daar die cafetaria?” zei ze. “Ik wil hem even daar naar toe brengen voor wat eten, en dat hij een tijdje uit de kou is”.
“Bent u gek, mevrouw?” verzette de dakloze zich. “Ik wil daar niet naar binnen”. Toen voelde hij twee sterke armen zijn andere arm grijpen en hij werd opgetild. “Laat me gaan, agent. Ik heb toch niets gedaan?”
“Dit is een mooie kans voor je, Jan. Verknal dit niet”.
Tenslotte, met enige moeite, kregen de vrouw en de agent, Jan de cafetaria in. Daar werd hij gezet in een hoekje aan een tafel. Het was nog midden in de ochtend, dus de meeste mensen hadden hun ontbijt al gehad, en de lunch drukte was nog niet begonnen. De manager van de cafetaria kwam eraan gelopen. “Wat is er aan de hand, agent? Zit deze man in de problemen?”
“Deze dame hier bracht hem hier om hem een maaltijd aan te bieden”, antwoordde de politieagent.
“Nee hoor, niet hier” zei de manager boos. “Dit soort volk willen we niet hebben. Dat is geen goede reclame voor deze zaak”.
Oude Jan glimlachte met een tandeloze grijns. “Ziet u wel, dame. Ik zei het toch. Nou, als u me nu laat gaan. Ik wilde hier toch al niet naar toe gaan”.
De vrouw draaide zich om naar de manager. “Meneer, bent u bekend met De Wolf assurantiën hier verderop in de straat?”
“Ja natuurlijk”, antwoordde de manager ongeduldig. “Ze houden wekelijks hun vergaderingen en andere bijeenkomsten in één van mijn vele zalen”.
“En maak je daar ook goede winst op met het verkopen van eten en drinken en de huur van de zalen?”
“Wat maakt u dat uit?”
“Ik ben Willemijn de Wolf, directeur van De Wolf assurantiën.
“Oh”.
De vrouw glimlachte weer. “Ik dacht dat dat wel een verschil zou maken”. Ze keek weer naar de agent, die stiekem aan het giechelen was over het voorval. “Wilt u ook samen met ons een maaltijd, en een kopje koffie, agent?”
“Nee, dank u, mevrouw. Ik heb dienst”.
“Dan, misschien, alleen een kopje koffie?”
“Ja, mevrouw. Dat zou lekker zijn”.
De manager draaide zich om, en zei: “Ik zal er voor zorgen dat u zo snel mogelijk uw koffie krijgt, agent”, en hij liep weg.
De agent keek hem na. “U zette hem mooi terecht, mevrouw”, zei hij.
” Dit was niet mijn bedoeling”, was haar antwoord. “Ik doe dit alles met een reden”.
Ze ging zitten tegenover de gast tegenover haar aan de tafel. Ze staarde aandachtig naar hem.
“Jan, ken je me nog?”
Oude Jan keek haar aan met zijn oude, vermoeide ogen. “Ik denk het wel – ik bedoel, je komt me wel bekend voor”.
“Ik ben misschien wat ouder geworden. En ik ben misschien wat dikker geworden, sinds ik hier deze ruimte binnenkwam waar jij vroeger werkte. En ik kwam hier binnen, koud en hongerig“.
“Mevrouw?” zei de agent vragend. Hij kon niet begrijpen dat zo’n mooie vrouw ooit hongerig kon zijn.
“Ik kwam net van de universiteit”, begon de vrouw. “Ik was naar de stad gekomen om een baan te zoeken, maar ik kon niets vinden. Uiteindelijk had ik mijn laatste cent uitgegeven, en werd ik mijn appartement uitgezet. Dagenlang heb ik op straat gezworven. Het was februari, ik was koud en zou bijna verhongeren. Ik zag deze cafetaria en ik probeerde hier iets te eten krijgen”.
Jan z’n ogen begonnen op te lichten. “Nu herinner ik me het”, zei hij. “Ik was achter de counter aan het bedienen. Je kwam en je vroeg of je kon werken om zo te kunnen eten. Ik zei dat het tegen het bedrijfsbeleid was”.
“Ik weet het”, vulde de vrouw aan. “Daarna maakte je het grootste broodje rosbief die ik ooit had gezien. Je gaf me een kop koffie en wees me een plaatsje aan in een hoek aan een tafel. Je zei dat ik ervan moest genieten. Maar ik was ook bang dat je in problemen zou komen. Toen zag ik dat je het bedrag wat ík eigenlijk kwijt zou zijn in de kassa deed. Toen wist ik dat alles goed zou zijn”.
“Dus je bent je eigen zaak begonnen?” vroeg Jan.
“Ik kreeg een baan, diezelfde middag nog. Ik werkte mezelf omhoog. En op een gegeven moment ben ik inderdaad voor mezelf begonnen. Met de hulp van God is dat heel voorspoedig gegaan”.
Ze opende haar tas en haalde daar een visitekaartje uit. Als je hier klaar bent, wil ik dat je naar meneer Van Dalen gaat. Hij is de hoofd personeelszaken in mijn bedrijf. Ik zal nu met hem gaan praten, en ik weet zeker dat we wel wat kunnen regelen rondom mijn kantoor”. Ze glimlachte. “Ik denk zeker dat hij wat alvast ‘vooruit’ kan betalen zodat je wat kleren en andere spulletjes kan kopen. Totdat je zelf een woonruimte hebt gevonden en voor jezelf kan zorgen. En als er iets anders is waarmee ik je kan helpen moet je het gewoon zeggen. Mijn deur staat altijd open voor je”.
Er stonden tranen in de ogen van de man. “Hoe kan ik je ooit bedanken”, zei hij.
“Bedank mij niet”, zei de vrouw. “Alle glorie is aan God. Dank Jezus. Hij leidde mij naar jou”.
Buiten de cafetaria spraken de vrouw en de agent elkaar nog even voordat ze elk hun eigen weg weer zouden gaan. “Dank je voor je hulp, agent”, zei ze.
“Integendeel, mevrouw De Wolf”, antwoordde hij. “U bedankt. Ik zag een groot wonder vandaag. Iets dat ik nooit meer zou vergeten. Oh ja, en nog bedankt voor de koffie”.
Ze fronste haar wenkbrauwen. “Ik ben helemaal vergeten te vragen hoe u de koffie drinkt. Met melk of suiker. Dit is zwart..”
“Ja, ik neem altijd melk en suiker in de koffie. Misschien meer suiker dan goed voor me is”. Hij klopte op zijn buik.
“Het spijt me”, zei ze.
“Vandaag heb ik het niet nodig”, zei hij glimlachend. “Ik heb het gevoel dat deze koffie die je gekocht hebt smaakt als suiker”.
Bron: onbekend. Bedankt @Marlies voor het insturen.
mooi verhaal wel jammer dat dat regieluis er weer moet bij komen